david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

De alleronste proza zonder eerste en laatste zin (15)

(Na vele pagina’s mislukte en geschrapte teksten, heb ik besloten om de eerste zin van dit stuk in ieder geval maar te schrappen, want er hangt altijd zoveel af van een eerste zin, dus ik schrijf gewoon de tweede zin. Als je niet weet waar je moet beginnen, dan begin je gewoon niet.)

Inmiddels ben ik met sneltreinvaart op pagina 175 van de Dikke van Dale beland en eindig ik bij alleronst.

Alleronst is in de hoogste mate het tegendeel van de genoemde zijde: beter is, in het allerschoonste proza de allerverschrikkelijkste dingen te beschrijven, – beter dan in het alleronste proza de alleronste dingen onbeschreven te laten (Brouwers).

Ja denk daar maar eens over na. Dat roept natuurlijk in eerste instantie de vraag op: wie is Brouwers? En wat schreef deze vrouw of man zoal?

Brouwers is nogal wat. Een slager, notaris, een makelaar. Het blijkt nog best lastig om de alleronste steen boven te krijgen.

Ik denk dat de Van Dale verwijst naar schrijver en essayist Jeroen Brouwers. Uit een interview met het NRC: ‘De schrijver pleegt trage zelfmoord’, zegt Jeroen Brouwers spottend over zichzelf als hij zijn zoveelste sigaret opsteekt.

En een selectie uit zijn indrukwekkende oeuvre:

  • 2001 – Wie begrijpt ooit wat? (essays)
  • 2003 – Het leven, de dood (verhalen)
  • Bittere bloemen (roman)
  • 2011 – BDE: bijna-doodervaring (toneeltekst)

Als er iemand heeft beweerd dat je beter in het allerschoonste proza de allerverschrikkelijkste dingen kan beschrijven, dan moet het Jeroen Brouwers wel geweest zijn.

Ik heb lang naar het voorbeeld van alleronst zitten kijken en maakte er een schema van. Dat zag er ongeveer zo uit:

Naja, niet ongeveer. Zo zag het er gewoon uit

Als je dit zo leest, dan klinkt het heel logisch, maar hoe langer je erover nadenkt, hoe lastiger het wordt (net zoals het verloop van deze zin). Dat eerste stuk gaat nog wel: verschrikkelijke dingen mooi beschrijven. Maar dan. Met lelijke woorden de alleronste dingen onbeschreven laten.

Het is dus beter met de allerschoonste proza de allerverschrikkelijkste dingen te beschrijven, dan ze niet te beschrijven met de alleronste proza.

En daarom publiceerde ik in de afgelopen weken geen enkele tekst. Ik kan de definitie van alleronst niet oplossen. Ik werd me daarnaast erg bewust van de alleronste proza die ik produceer.

Dus ik ging als een onthoofd everzwijn door de Dikke van Dale. Woorden. Woorden. Ik las er honderden in de trein van Amersfoort naar Berlijn en terug. Uren achter elkaar. Driftig arcerend.

En toen wist ik het niet meer.

Wat ga ik met al die woorden doen? Alleen maar de grappige beschrijvingen citeren?

Afwijken. Niets week bovendien meer van de lijn der schoonheid af, dan de vorm van dat hoofd. Afwerpen. Ik ben pro het afwerpen van bommen op alle uitleenbibliotheken (Brouwers – hoe kan het ook anders).

Over afkortingen, nu we het toch over pro zijn hebben. De afko: er moet nog wel iets heel vreemds gebeuren willen de jaren tachtig de taalgeschiedenis niet ingaan als het decennium van de afko (Kuitenbrouwer).

De Brouwers zijn in hoofdstuk A goed vertegenwoordigd. Ik denk dat er iets heel vreemds is gebeurd, want naar mijn weten zijn de jaren tachtig niet de geschiedenis ingegaan als het decennium van de afko. Maar ik wil dan graag weten wat er voor vreemds is gebeurd.

En dat is het probleem. Ik heb te snel gelezen. Ik mis essentiële verhalen. Ik ben nog lang niet toe aan de letter B (dat is heel optimistisch, want die komt pas op pagina 263). Er blijven een heleboel vragen liggen, en die ga ik allemaal nog op mijn gemak beantwoorden. Dus ik blader terug in de Dikke van Dale.

Hoe kun je pro het afwerpen van bommen op uitleenbibliotheken zijn? Ten eerste impliceert Brouwers hiermee dat hij zich aansluit bij een heersende overtuiging van meerdere mensen dat uitleenbibliotheken gebombardeerd zouden moeten worden. Anders had hij wel gezegd: ik vind dat uitleenbibliotheken gebombardeerd moeten worden. Als je pro iets bent, dan is de gedachte er al. Ik ben pro patat eten. En pro alle Quinoasalades op een groot paasvuur flikkeren. Daarin ben ik niet alleen.

En dat zijn dan nog logische categorieën. Wat hebben uitleenbibliotheken ooit misdaan, dat het enige gepaste middel een bombardement is? Ik bedoel, als je echt een hekel hebt aan een gebouw waar mensen met pasjes boeken lenen, dan kun je ook beginnen met een dreigbrief toch? Of muizenvallen in de kasten. Een telefoontje vol ongenoegen?

En zijn er ook bibliotheken geweest waar het leenelement niet aanwezig was, omdat het hier zo expliciet genoemd wordt? Een bibliotheek waar je alleen mocht kijken, vond Brouwer geen enkel probleem. Geen vieze handjes aan die bladzijdes, geen bommen op het dak.

Ik kom hier zo op terug.

Verliefd

Verliefd zijn, dat is ook een probleem. Ik ben de eenzaamheid een beetje kwijt. Ik ben gewend te ontsnappen uit eenzaamheid door te schrijven dat het er is, maar als een hart opeens een hand krijgt, dan is het lastig om de inspiratie uit droefenis te vinden. Simpelweg omdat het lijkt alsof je door een doolhof loopt waarbij elke gang lijkt uit te komen op een verrassing die nog beter is dan de vorige en dat geen uitgang heeft.

Voorheen kon ik ’s avonds wegkwijnen in mijn studio op de Uithof die ik bewoon alsof het een opwerptent is en de volgende dag hopen dat er mensen waren die mijn teksten lazen. Dan werd mijn bestaan van die avond in de opvolgende dag in ieder geval nog bevestigd. Soms sprak ik ’s avonds niemand, en nu is er iemand die met me lacht.

Ze schreef iets over me. Er wordt niet zo vaak over mij geschreven. Nooit, eigenlijk. Ja, dat ik een aflegger ben: een student die school verlaat zonder zijn studie voltooid te hebben, maar niet dat ik ergens ben waar iemand op me wacht.

Volgens mijn verkering kun je ook uit geluk schrijven. En dat is precies wat er aan de hand is. Mijn gedachten gaan alle kanten op, maar vooral naar haar.

Toen we op een vlonder van een hemelhuis in de buitenlucht van camping ’tussen hemel en aarde’ lagen, las ik een gedicht voor van Toon Tellegen uit een boek dat we leenden uit de campinguitleenbibliotheek, maar dat nu naast mijn bed ligt (met het bombarderen van uitleenbibliotheken zou Brouwer wel een hoop onbedoelde diefstal hebben voorkomen).

Verliefdheid
Verliefdheid is een reiziger die zijn koffer openmaakt:
honing heeft hij, zijde, naalden, fluweel, een schaar, een tondeldoos,
briefpapier, hamers, potloden, vuurwerk.
Zoekt u maar uit, zegt hij,
onder de schemerlamp
op de divan
tussen de ontroerde damesbladen,
alles kost zo goed als niets.
Als ik iets oppak om het te bekijken
klapt hij zijn koffer dicht,
springt door het raam
en is verdwenen in de nacht.
Uw schaar! roep ik hem na.

“Wat zou jij kiezen?”  vroeg ze.

“Briefpapier”, antwoordde ik.

“Dat dacht ik al.”

Deze tekst is een goed voorbeeld van het beschrijven van het allermooiste in de alleronste proza, en dat is Brouwers vergeten in zijn schema. Maar voor de allerschoonste proza hebben we Toon Tellegen.

Ik ga verder met het lezen van de Van Dale en begin weer waar ik niet gebleven was. Ik zou ook terugkomen op uitleenbibliotheken, maar dat laat ik zitten want ik heb vanavond geen zin om te zoeken naar een laatste zin die alles mooi rond maakt.

Ik schrijf over haar en ik wil geen einde aan mijn liefde schrijven, ik wil voor altijd zo gelukkig zijn, de dagen plukken van een onuitputtelijke tros en dwalen door het oneindige doolhof van verrassingen. En daarom eindigt dit stuk niet met een laatste zin. Dat is nog verrekt lastig, want ik probeer nu geen laatste zin te schrijven, maar kom toch elke keer op een einde.

In mijn keuken hangt proza van mijn nichtje, dat ze tikte op een typemachine.

maandag is schoolreisje en je mag snoep mee leuk he. ik heb een snoepdrankspuitje en dat kan je in je mond spuiten en ik ben al 2 keer naarde dierentuin geweest.

wand ik ga naar de dierentuin.

ik hoop dat we een ijsjes krijgen.
we hebe vorig jaar ook een ijsje

Zij snapt het.

Misschien is de oplossing

Betekenis zoeken (41)

De woorden van Martinus Nijhof zingen zich los van hun betekenissen, beschreef hij in het gedicht Tweeërlei dood. Vreemd ijlt geluk voorbij oneindig missen. Stuivende

© david 1988