david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

Loving Vincent en het baaldagdebacle (28)

Vorige week vroeg ik voor de grap (al zijn er sterkere harlekinades te bedenken of poetsen te bakken) aan mijn leidinggevende of ik deze week een baaldag kon opnemen.

Baaldag. Stond gewoon in de Van Dale. Het leverde een gesprek op in een kamertje met een teamleider die uitlegde dat een baaldag niet zozeer te voorspellen is, maar in het onfortuinlijke geval dat er zich een ’s ochtends aandient, er vast wel iets mogelijk is. Ik had niet verwacht dat het opvragen van een baaldag tot resultaat had dat ik me nu daadwerkelijk helemaal de stekkers baal. Niet een dag, maar een hele rits.

De baaldag blijkt niet zo sterk verankerd te zijn in je arbeidsovereenkomst of CAO, maar valt een beetje in een sociaal vangnet van hangt-een-beetje-af-van-de-omstandigheden. Dingen die ergens vanaf hangen vind ik nogal bezwaarlijk.

Bijzondere omstandigheden

Omstandigheden zijn eigenlijk een vreemde verzameling van allerlei dingen die buiten je macht gebeuren. Maar waar ligt precies de grens? Wanneer is iets geen omstandigheid meer, maar een fout, of een prestatie zelfs. Omstandigheden zijn over het algemeen genomen vrij negatief en bijzonder. Bijzondere omstandigheden zijn niet per se bijzonder. Ze zijn alleen maar nog meer een omstandigheid, dan de normale omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn mensen die dood gaan, ziek zijn of trouwen. Meestal zijn het mensen die dood gaan. Je hebt ook persoonlijke omstandigheden. Dat zijn smoezen van studenten die niet op komen dagen. Of slachtoffers van huiselijk geweld.

Ik sta ’s ochtends zeer uitbundig op (en dat komt er dan op neer dat ik mij als een zelfverzekerde vogel in duikvlucht – die zijn oogjes heeft laten vallen op een paar lekkere wormen in de grond – uit bed stort), maar na het verstrijken van de ochtend merk ik dat mijn stemming ook een duikvlucht neemt. Niet als een hongerige vogel, maar als een stadsduif die struikelt met zijn halve rotte pootje en met zijn snavel in een toefje poep beland. Slechte dag. Ik voel geluk in mijn botten, maar wat mijn vingers verlaat in woorden, is slechts koffieprut die enkel nog dient om hardnekkig vuil van je handen te schuren.

Niemand wordt vrolijk van sippe teksten, maar soms is schrijven net als vliegeren: je gooit het lapje vol vreugde de lucht in op een mooie strook zand of gras en dan gaat dat ding als een defecte raket de grond in. Terwijl je alleen maar de wind probeert te versieren. Ik gebruik vaak de metafoor van iets in de lucht gooien (laatst nog die van een popuptent en nu dan dus de vlieger, sorry voor de herhaling). Je moet dingen luchtig houden.

Loving Vincent

Gisteren zag ik met mijn verliefde Loving Vincent, een film waarbij elk beeld dat je ziet apart geschilderd is. Over de mysterieuze dood van Vincent van Gogh (ook een onder bijzondere omstandigheden). Fantastisch gedaan. De schilderijen van Vincent van Gogh die door de handen van Poolse kunstenaars tot leven zijn gebracht. Ik vraag me wel eens af of er mensen zijn die naar Frankrijk reizen om het graf van Vincent te bezoeken en in de aarde te fluisteren dat het hem gelukt is.

Ik steek soms een paar kaarsjes aan in de Domkerk en dan fluister ik woorden in mijn hoofd die ik aan een paar mensen richt die er niet meer zijn. Ze zullen die niet horen, maar ik weet dat als ik vijf kilometer verder op de fiets zit, er daar nog steeds onzichtbare liefdevolle gedachten aan een kleine kaars branden. Een uur nog zeker.

Vanochtend las ik nog een paar brieven van Van Gogh en de brief die hij aan zijn broer schreef in juli 1880 spoelde de koffiedrek van mijn handen alsof het boter op een warme maïskolf was. Hij beschrijft in de brief het verschil tussen nietsdoeners uit luiheid en lafheid van karakter en nietsdoeners die zoeken naar een manier om passie te laten ontsnappen. ‘Toch ben ik wel ergens goed voor, ik voel dat ik een reden van bestaan heb! (…) Er is iets in mij, wat is het toch!’

Vogel in een kooi

‘Een vogel in een kooi in de lente weet heel goed dat er iets is waarvoor hij zou kunnen dienen; hij voelt heel goed dat er iets te doen valt, maar hij kan het niet doen; wat is het? Hij herinnert het zich niet goed; dan heeft hij vage ideeën en zegt: “De anderen maken hun nest en brengen jongen voort en voeden ze op”, en dan stoot hij zijn kop tegen de tralies van de kooi. Maar de kooi blijft en de vogel is dol van pijn. “Kijk eens wat een nietsdoener,” zegt een andere vogel die voorbijvliegt, “die daar is een soort rentenier.”

Dat vond ik grappig en ook triest.

Hij vervolgt: ‘Toch blijft de gevangene in leven, hij sterft niet, niets blijkt vanbuiten van wat er in hem omgaat, hij maakt het goed, hij is tamelijk vrolijk in de stralen van de zon. Maar dan komt de tijd van de trek. Vlagen van neerslachtigheid. “Maar,” zeggen de kinderen die hem in zijn kooi verzorgen, “hij heeft toch alles wat hij nodig heeft?” Maar hij zit naar buiten te kijken naar de lucht waar een onweer dreigt en hij voelt de opstand tegen zijn lot in zijn binnenste. “Ik zit in een kooi, ik zit in een kooi, en mij ontbreekt dus niets, stommelingen! Ik heb alles wat ik nodig heb! Och, vrijheid alsjeblieft, laat mij een vogel zijn als de andere!”

‘Zo lijkt een nietsdoend mens soms op een nietsdoende vogel.’

Ik ga een keer naar Frankrijk om woorden van dank in de grond te laten glijden, en als ik dan op de plek zit waar de gebroeders Van Gogh liggen, dan bel ik naar mijn werk om te zeggen dat ik het helaas niet ga redden om te komen werken.

Wegens omstandigheden.

© david 1988