david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

Een jaar lang het woordenboek lezen: een welkomstwoord (48)

Bezatten. Zich dronken drinken: Merijntje was vast niet van plan zich met deze broeders te bezatten. Een van mijn favoriete zinnen uit de Van Dale. Nee, nee, Merijntje, dat gaat hij vást niet doen. Merijntje lag even later met zijn broeders onder tafel, lam door eigen gebrouwen bier. Merijntje is een zuipkegel. Ik dacht gisteren nog even aan Merijntje, toen we de biertjes hieven op het eenjarig jubileum van het woordenboek lezen.

Voor het jubileum schreef ik een welkomstwoord dat bestond uit twee woorden. Ik wilde dat voorlezen, omdat er dan geen woorden verloren gaan, maar je hoeft je woorden niet altijd te wegen. Wat is er spannend aan een verhaal dat helemaal goed gaat? Je kijkt toch liever naar een schip dat strandt, dan naar een dat geruisloos passeert. Het welkomstwoord heb ik uiteindelijk niet voorgelezen, maar je kunt hem in zijn oorspronkelijke vorm nog wel lezen:

Aai en Aagje

Dit stukje ga ik voorlezen, omdat ik het altijd nog prettiger vind om dingen op te schrijven, want als je spreekt dan heb je geen tijd om je woorden goed te wegen. Het lijkt me goed om de juiste woorden in ieder geval voor het begin van deze avond te hebben: die verwachting kleeft toch wel een beetje aan een woordenboekjubileum.

Vertellen dat ik het woordenboek lees om de zin van het leven te vinden is voor mij altijd op hetzelfde aambeeld slaan. En ik heb het afgelopen jaar zo vaak gezegd, dat ik er aan begin te twijfelen.
Maar, zelfs nu, ik heb het woordenboek opengeslagen bij de eerste pagina van de A, tijdens de voorbereiding voor deze vertelling gisteravond- en nacht, daar waar ik een jaar geleden begon, zie ik zaken die ik heb gemist en die ik nu meteen prachtig vind.

Op de allereerste bladzijde van hoofdstuk A.

Waarom viel me dit een jaar geleden niet op? Of heb ik er toen overheen gelezen? Waarschijnlijk las ik op dat moment nog een stuk sneller, om aan de gestelde 10 pagina’s per dag te komen, en de Dikke Van Dale binnen een beperkte tijd uit te kunnen lezen.

Misschien was ik toen iemand anders, keek ik anders naar deze woorden. Het eerste woord in hoofdstuk a, het eerste woord van de Nederlandse taal, is a. En er staat dat wie a zegt, ook b moet zeggen. Dat is tot nu toe in ieder geval gelukt, maar ik heb het destijds niet gemarkeerd.

Aai

Op deze pagina, lees ik bij aai, een citaat van Thijssen (Theo denk ik, een oud-onderwijzer Nederlands en schrijver): streling: als je bij het lopen een aai van een natte sliert wasgoed kreeg.

Dat is wat een aai is, ik herinner me goed dat ik als kind vaak een aai van een natte sliert wasgoed kreeg. Zo’n koude mouw in je nek, die je ook nog leek te grijpen als je onder de waslijnen door de tuin rende. Die zin van Theo is een aai van een sliert nostalgie. Dat is wat inspireert: die kleine observatie van een schrijver. Een streling van nat wasgoed, die je meesleurt naar het verleden, naar je jeugd.

Daarom lees ik het woordenboek, om ooit zo’n zin te kunnen schrijven, met geslepen pen, in een ziel te boren en de diepste waarheid te onthullen.

Aagje

Maar ook de verwijzing naar het 17e eeuwse kluchtspel Kluchtigh Avontuurtje van ‘t Nieuwsgierig Aegje van Enckhuysen op deze bladzijde heb ik vorig jaar onaangeroerd gelaten. Het zou me nu naar dat verhaal leiden, Aagje hing waarschijnlijk ook vaak met haar nieuwsgierige hoofdje in de natte was.

Zo’n titel maakt nieuwsgierig. Het typeert in die zin ook wel de persoon die ik ben, van de hak op de tak springen. Maar als je leest dat Jan Soet geestige dingen schreef in 1655, dan wil je weten wát, toch? Dus ik kwam gisteravond toen ik zocht naar het originele verhaal van Aagje, uit bij een nog interessanter boekje: Luilebol! Het Nederlands scheldwoordenboek (1989, Hans Heestermans). Gladjanus, Linkmiechel! stond erbij.

Helaas kon ik online het boek niet inzien, maar stond er wel een een automatisch gegenereerd voorbeeld met veelvoorkomende woorden en zinsdelen uit het boek (en dat is precies wat je nodig hebt van dit boekje):

76 Truus aangeklede afgelikte appelflap baliekluiver bamibal berelul betekenis beugelbekkie brugsmurf condoom dakduif dik persoon dikbil dikkerd Dikkie Dik dikzak draadnagel drol dun persoon eigennaam Endt etym fuck futloos persoon gehaktbal geile geslachtsdeel gladiool goed Hebr hoer hoerenzoon homoseksualiteit Homoseksueel idem iemand jarreteldel jiddisch kadaver kale kikker klein persoon kloot kloothommel klootviool klootzak kloteklapper Kutje laf persoon lelijk persoon lijpe lulletje lummel mager persoon maken manke Nelis meisje mening of ruggegraat metoniem Minder frequent moeraskikker Onbeschaafd Onderkruiper onhandig persoon Onnozele onze Opschepper ouwe paasei Pietluttig persoon pukkels rare richel rukker Saai schaamlip schapekut schelden scheldwoorden schorem schorriemorrie seksualiteit Sientje slet slome slordig stijf stoephoer stommeling stront stronthommel stuk sufferd taboe theezak tietjanberelul tinnef toep toevoeging totebel treiterschijf trekzak Trien trut tuig tuinslang 62 uitbr Uiterlijk varianten Verachtelijk versierde vorm versiering verwant verwensing Vies vleier Vreemde snuiter waardeloos persoon wijf woorden zedeloze Zeurpiet

Maar ik dwaal af.

Waar het om gaat: ik denk dat we altijd nieuwsgierig moeten zijn. Maar het kan soms lastig zijn om te weten waar je nieuwsgierigheid zit en hoe je dat eruit krijgt. Ik heb vaak het idee dat ik geen idee heb waar ik eigenlijk mee bezig ben, en als je vraagt aan iemand anders waar zij mee bezig zijn, dan hoor je bijvoorbeeld dat ze een e-mail aan het typen zijn of de was doen. Dat laatste zou ik trouwens ook vaker moeten doen.

Maar hoe kun je nieuwsgierig zijn als je niet weet wat je aan het doen bent? Nieuwsgierig word je, maar je bent het ook. Missen we niet een soort leidraad? Als je je leven in handen wilt hebben, het besturen, dan moet je je toch ergens aan vastklampen? Ik heb daarvoor het woordenboek genomen. De Dikke Van Dale. De Taalbijbel.

Vorig jaar, op een moment dat ik écht niet meer zo goed wist waar ik mee bezig was en diep ongelukkig, positieve briefjes op mijn badkamerspiegel plakte, omdat ik ergens had gelezen dat dat werkte, bleek dat rare woordenboek opeens een opstapje te zijn. Uit misplaatste misère, want mijn ongeluk is een gouden berg in vergelijking met veel anderen, maar we mogen altijd vieren dat het goed gaat.

Dit project kreeg vorm omdat ik durfde toe te geven dat ik dit ben. Geconfronteerd met de kwetsbaarheid van het bestaan, mensen om mij heen die ziek werden of die we verloren. Ik hoor soms bijna hun stemmen of muziek door de woorden galmen als een echo uit de hemel en ik probeer terug te schrijven om ze te eren, het is onmogelijk en toch moet je dat proberen.

Ik wil vanavond niet al te veel preken, maar sinds ik het woordenboek als de Taalbijbel behandel, kan ik daar niet helemaal van loskomen. Vanavond vertel ik hoe ik het in woordesnaam een jaar lang volhield met dit boek. En ik hoop dat jullie er op de een of andere manier iets aan hebben.

Pauze? Bier?

Lees mijn allereerste stukje over de Dikke Van Dale. Precies een jaar geleden. 

© david 1988