david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

Het is elk niet gegeven boekeweitebrij met hooivorken eten (50)

De Dikke Van Dale ligt op een tafeltje, naast de warme chocomel. Dat vonden ze een vreemde bestelling in deze strandtent. Ik hoop de B uit te lezen voor mijn theatervoorstelling eind volgende maand. Ook al is het elk niet gegeven boekeweitebrij met hooivorken eten: het onmogelijke kan men niet doen.

Maar je moet het wel altijd blijven proberen. Zoals de zee het land vandaag probeerde te veroveren.

Ze glinstert en aan de oppervlakte golft een schitterend zilveren tafelkleed als voor een exclusief diner, waar volgens de etiquette het bestek van buiten naar binnen verdwijnt. Gekreukt en bewegelijk, het lijkt een gigantisch spandoek, gedragen door miljoenen supporters in een arena. Daar is de zee, het water. Zonder die weerkaatsing van het zonlicht zou ze maar een saai omhulsel zijn van onzichtbare en diepe geheimen. Ze is een simpele zee. En het strand schuift ongeduldig af en aan.

Een meeuw slaat de vleugels in de wind, maar komt geen zucht vooruit. De moonwalk in de lucht en ik ontwaar een grijns op zijn kop. De vogel heeft er plezier in, zoals iemand die de verkeerde roltrap oploopt.

Twee voeten staan op de grens van het zand en de zee, om de enkels knisperen bandjes van schuim die langzaam oplossen in het niets. Eenzame golven dragen de onvoorstelbare kracht van het collectief naar het land en proberen het te bemachtigen. Het zijn wanhopige pogingen, slechts concepten van dappere invasies die werden teruggevonden door een veroveraar. De golven komen luidruchtig aan land, maar trekken zich meteen terug. Als een groep geschrokken slakken die hun huizen invluchten.

Een kraai pikt chipskruimels uit een achtergebleven bord en drenkt vervolgens zijn snavel in de waterbak van een hond. Hij huppelt verder en laat geestige sporen achter in het zand.

“We zijn net popcorn!” roept een kind, springend op een grote trampoline. “Ze zijn inderdaad net popcorn,” zegt mijn verliefde. Zoete popcorn, denk ik. De kinderen slaken vrolijke gilletjes. We kijken naar ze. Poffende maïskorrels die uit de pan springen. Er wordt zoveel gelachen dat ze ook kinderen van de boekweit genoemd kunnen worden: een plant uit de duizendknoopfamilie, met melige korrels.

Al die zoete zaken. Het lijkt alsof ik in de kaft van een boeketreeks ben gestapt. Maar daar, in de verte, strijdt de zee haar verloren strijd. Ik neem een slok van mijn warme chocolademelk en lees verder in de B.

Een paar dagen later loop ik naar mijn verliefde om dit voor te lezen en te vragen of het ergens op lijkt. Ze ligt in bed en leest een boek. “Ja, tuurlijk. Wacht heel even. Ik moet even dit gevecht uitlezen; het is heel spannend.”

 

© david 1988