Gekrakeel. Kwam het woord tegen bij de lachende derde: iemand die zich over het gekrakeel van een ander verheugt, omdat hij er voordeel van heeft. Als zelfstandig naamwoord is gekrakeel op z’n best, omdat er een behoorlijke drempel ligt tussen de eerste en tweede lettergreep. De onovergankelijke versie is krakelen. Ook lekker.
Gekrakreel zou ik een nóg beter woord vinden voor kibbelen. En kribbelen in plaats van kibbelen. “Hou eens op met dat oeverloze gekrakreel!” (Dit lijkt een beetje op dissimilatie.1) Hoe meer r’en in een woord, hoe beter. Knapperige woorden. Kregel (of kriegel) wil je toch de hele dag omhelzen? Daar zou kregel dan wel weer kriegel van worden.
Gemodificeerde crispr-baby’s staan ook garant voor een hoop gewrevel; het zijn vooral de krakende r’etjes in deze zin die hem warm wrijven. Crispr kraakt als een Spaans galjoen in een tropische storm. Is er wel eens kwantitatief onderzoek gedaan naar de aard van een tekst gemeten aan de hand van hoe vaak elke letter erin voorkomt? Zitten er meer r’en in krachtige of overtuigende teksten? Woorden zijn ook maar letters op een plek.
Ik lees nu het boek In dienst van de ‘Koninklijke’ van Gerrit Krol (ingevolge de verwijzing bij het woord ‘diep’ in de Dikke Van Dale), en zit op 3/4, want de zinnen in het boek zijn soms ellendig lang, gestold door complexe mathematische beredeneringen, enkel onderbroken door komma’s, waardoor ik afhaak, voordat ik ook maar een glimp van de verlossende punt kan onderscheiden. Soms ga ik middenin een zin even boodschappen doen en als ik thuis kom, is hij nog steeds niet afgelopen. Traagheid is een eigenschap van iets wat goed is, dixit2Krol.
Oja, maar wat ik wilde zeggen: Krol was niet onder de indruk van de gevoelskracht van woorden. Ik overigens wel van zijn woorden. Hij schrijft bijvoorbeeld dat geuren, muziek en foto’s – beter dan woorden – vorm geven aan het gevoel van een herinnering.
‘Woorden zijn veel geschikter voor het tegendeel: om allerlei zaken in te delen. Classificeren, dat is de kracht van het woord. Daarom moet je de waarde van een verzameling woorden niet afmeten naar de schoonheid ervan, klank of ritme, maar naar de mate waarin datgene wat je net hebt beschreven wordt ontkend. Je kunt, buiten de gewone dagelijkse conversatie die gebruik maakt van het feit dat allerlei zaken, eenmaal onder een bepaald woord ondergebracht, de neiging hebben daaronder te blijven zitten, dezelfde woorden gebruiken om aan te tonen dat élke gebeurtenis door élke verzameling van woorden kan worden beschreven. Het maakt dus niet uit wat voor woorden dat zijn. Als ze maar verrassen. Hiermee is, wat mij betreft, op meetkundige wijze, uiteengezet wat de functie van literatuur is.’3
Dit is toch net alsof je tijdens een hordeloop gaat stiefelen? Toch denk ik dat het klopt, ook al heb ik de zin nog niet kunnen uitlezen. Dat gevoel heb je mogelijk bij dit hele stukje, en dat komt vast door een verrassende hoeveelheid r’etjes. Het zijn er precies 228.
Arnon Grunberg schreef (in 2001) in een brief4aan Krol: ‘Om uw werk hangt de geur van onleesbaarheid. (…) De komma van Gerrit Krol en al die mensen die praktisch op die komma klaarkomen.’
Kijk, dat er iets aan de hand was met de komma van Krol had ik dus goed gezien. Over de waarde van een verzameling woorden die volgens Krol enkel afgemeten moet worden naar de mate waarin datgene wat je net hebt beschreven wordt ontkend, schrijft Grunberg: ‘Ik begrijp dit als volgt. Dat u ridiculiseert komt niet omdat u een spotvogel bent, of omdat u wilt ridiculiseren, maar omdat u de waarheid zoekt.’
Ik begrijp dit als volgt. Ik begrijp er helemaal niets meer van. Hoe is dit stuk tekst tot stand gekomen? Ik wilde een Sinterklaasgedicht schrijven. Dat ga ik nu doen, en daarvoor ga ik woorden gebruiken. En komma’s. En nog meer r’etjes.
Groetjes!