david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

De bank stond bij het grofvuil en luchtte mijn hart

Daar is het. Gezoem, gepiep, mechanisch geratel en een koude motor. Het dringt de straat binnen als een tank in vredesgebied. De grofvuilwagen. Ik snel naar het raam op de eerste verdieping en positioneer me in de hoek, gecamoufleerd door een doorzichtig gordijn om de tank te bespieden.

Bang om gespot te worden, schuifel ik dieper de hoek in. Misschien belt de chauffeur aan, omdat er meer dan de voorgeschreven anderhalve kuub voor de deur ligt. De truck remt af, sist en ronkt als een fossiele robot, en stopt naast het hoopje bank. Onze bank.

Die trapten we gisteren genadeloos uit elkaar, tot de leuning afbrak. Het stof scheurde, ontblootte tientallen spijkertjes in een monsterlijke mond van watten en geperst hout dat schuilging in de tweezitter. ‘Pas op, dat lijkt wel glaswol,’ zei ik tegen mijn compagnon, die een helpende hand bood. Hij plukte het isolatiemateriaal van de spijkers alsof het een suikerspin was. Niets aan de hand. Onbekende beestjes ontvluchtten aan de onderkant in paniek hun megalomane huis.

Jaren geleden had de bank precies door het trapgat gepast, maar bankbintjes laten een bank zelf ook uitdijen. Zonder leuning gleed de bank de trap af en we lieten het gekneusde meubelstuk achter op het trottoir. Het had ons honderden uren laten zitten en maar dertig euro gekost. Niet dat hij comfortabel was, verre van, maar je kon er in een YinYang-houding met z’n tweeën op in slaap vallen. Een tweezitter is dan ook geen tweeslaper.

Die nacht denk ik aan de bank en als ik de volgende ochtend uit het raam tuur, leunt er een matras tegenaan. Er zijn meer mensen die loeren om stiekem mee te liften op de grofvuilafspraak van de buren en in het holst van de nacht een matras de straat opslepen. Iemand anders ziet dat en veronderstelt dat er een echtelijke ruzie is uitgebroken.

De bank is verdwenen. De leegte van de stoep dringt binnen. Een endosmose1 van opluchting en geluk. Sinds de straat ondergrondse vuilcontainers bezit en de bewoners persoonlijke pasjes om ze te openen, ontbreekt de wekelijkse sliert van afval langs de straatkant en de vuilnisophaaldienst die het doet verdwijnen als een doek over het gezicht van een verzadigde baby. De vuilnismensen zijn lichtbakens in de chaos van het leven, iconen van hoop, die de beheersbaarheid van het alledaagse kleingeluk in de wijken opvoeren voor alle buurttuurders. Daar kan geen Netflixserie over opruimen tegenop.

De bank weggooien lost alles voor eventjes op.

© david 1988