david – (de) (m) [1988] leest het woordenboek om de zin van het leven te vinden [dãwīdh, betekenis onduidelijk, misschien ‘geliefde’ of ‘oom van vaders kant’] (bijb.), de herdersknaap die Goliath doodde met een steenworp en later koning van het Israëlistische volk werd

17 fluwelen f-woorden uit de Dikke Van Dale

Meer dan duizend woordenboekpagina’s laat ik inmiddels achter me. Zelden deed ik zo lang over een hoofdstuk uit de Dikke Van Dale. Niet dat het iets uitmaakt, want alles gaat de laatste tijd sowieso een beetje langzamer. De falanx van forenzen, funshoppers en parksporters is uit elkaar gereten door het virus. We kluisteren aan huis. Het ommetje is een ontsnapping en boodschappen doen is als dansen op een vulkaan.

De wereld staat op de rem. Voor even. In de zomer herstart het gestreste leven van de faex populi1waarschijnlijk, en wordt het ploertendom met de grauwe fieselemieën door hun huizen uitgekotst. Faventibus astris.2De letter f is fini.

Tot die tijd begraaf ik mij verder in het woordenboek en hoop ik in hoofdstuk G nieuwe woorden te vinden die aansluiten op de zin van het bestaan. Zinloos misschien, maar ook als de werkelijkheid opeens een illusie blijkt, blijven die woordenboekwoorden keurig in het gelid. Wachtend op een verhaal om in te stappen.

Maar nu eerst: de krenten uit de drek. Dit is een samenvatting van de fundgrube van de letter F uit de Dikke Van Dale. Je hoeft ze niet uit het hoofd te leren. Geld begunstigt menig gek, terwijl wijzen kwijnen van gebrek.

Mijn 17 favoriete Nederlandse f-woorden uit de 13e editie van de Dikke Van Dale

  1. falderappes – Slecht, ruw volk. Synoniem: gespuis, tuig. Krijg het falderappes, krijg de pleuris
  2. fiebelefors – Op stel en sprong, in een oogwenk
  3. femelen – Zoetsappige en zeurige praatjes houden (met bijgedachte aan huichelachtigheid), fluisteren
  4. feniksdichter – zeldzaam begaafd dichter
  5. fibbetje – leugen
  6. filosofaster – iemand die het zich aanmeet een filosoof te zijn
  7. filumist – verzamelaar van lucifermerken (Grieks philos: een vriend van + Latijn lumen: licht) letterlijk vriend van licht
  8. flegma – aangeboren gemoedskalmte
  9. fleppen – met klein teugjes, met welbehagen drinken, synoniem: lurken. Of geslachtsgemeenschap hebben
  10. flierefluiten – pierewaaien, nietsdoen
  11. flousjes – smoesjes
  12. fnuiken – een einde maken aan de vrije ontplooiing (en vervolgens ook: aan het bestaan) van-, ten onder brengen: iemands trots, macht fnuiken
  13. foefeling – geknoei of de verwarde massa
  14. foekeren – geld ophalen bij het muziekmaken
  15. frederikje – penis
  16. fribbelen – tussen de vingers wrijven en ronddraaien
  17. frotje – een halfzacht persoon

© david 1988